Voor het beoordelen van de SAP scan is het goed om eerst te weten wat het normale metabolisme is van zowel SAP als het jodium waarmee het SAP gelabeld is. Na inspuiting verdeelt het grootmoleculaire SAP zich eerst over de bloedpool. Daardoor zijn de eerste dag vooral het bloed in het hart, de grote bloedvaten en de sterk doorbloede organen (zoals lever, milt en nieren) zichtbaar. Omdat dit juist de organen zijn waarin we geïnteresseerd zijn lijkt het lastig. Toch is een afwijkend patroon (bijvoorbeeld sterk verhoogde opname in de lever) al direct na toediening zichtbaar omdat relatief veel meer radioactiviteit dan verwacht naar de verwacht. Zeker als de bloedpool opname in hart en bloedvaten lager is dan verwacht, wordt dit contrast beter zichtbaar. Snelle verdwijning van activiteit uit het bloed naar het extravasculaire lichaamscompartiment is een kenmerk van uitgebreide amyloïdose (1-3).
Na 6 uur gaat een ander storend fenomeen optreden, namelijk de normale uitscheiding van (radioactief) jodium. Ondanks blokkade kan de schildklier enige activiteit opnemen, de speekselklieren nemen op evenals de mondholte, neus, maag, (vaag de nieren) en blaas voordat de radioactiviteit via de urine verdwijnt. Het langzaam verschijnen in de urine van slechts een klein percentage van de toegediende radioactiviteit wijst op een sterke binding in het extravasculaire lichaamscompartiment, en is ook een kenmerk van uitgebreide amyloïdose (1-3) of van een zeer slechte nierfunctie (3). Uitscheiding van radioactiviteit in de maag kan beoordeling van activiteit in de milt wel eens lastig maken, vooral een grote maag door bijvoorbeeld gastroparese of motiliteitsstoornissen.
|
|
||
| Vooraanzicht | Achteraanzicht | |
Voorbeeld van een normale scan na 24 uur. Er is nog steeds bloedpool activiteit in het hart en in de grote bloedvaten (en in het scrotum). In de schildklier, speekselklieren, neus, maag en blaas is al vrijgekomen radioactief jodium te zien. De opname in de lever, milt en nieren is binnen het normale verwachtingspatroon. Op de achterzijde schemert de activiteit van de maag (als "storing") vaag door de milt heen.
|
|
||
| 1. Vooraanzicht | 1. Achteraanzicht | |
Een SAP scan met verhoogde opname in de milt. De achtergrondactiviteit is lager dan op de normale scan. Vaag is geringe uitscheiding in de maag zichtbaar. Ook is er enige uitscheiding van activiteit in de blaas te zien. De hartspier zelf (hoe afwijkend en verdikt ook door amyloïd) toont binnen de periode waarin gescand wordt vrijwel nooit een verhoogde opname van activiteit vergeleken met de resterende bloedpool in het hart zelf. Als verklaring hiervoor wordt de slechte toegankelijkheid van het hartspierweefsel voor het grootmoleculaire eiwit (i.t.t de lever en de milt) binnen deze periode genoemd.
|
|
|
||
| 2. Vooraanzicht | 2. Achteraanzicht | 3. Vooraanzicht | 3. Achteraanzicht |
In figuur 2 is een licht verhoogde opname in de milt en nieren zichtbaar. De activiteit die in de maag op het vooraanzicht zichtbaar is geeft op het achteraanzicht een schijnbare verhoging van activiteit in het bovenste deel van de milt. De opname in de schildklier kan nog normaal zijn, hoewel opname door aanwezig amyloïd niet uitgesloten is.
In figuur 3 is een sterke opname in de milt zichtbaar en ook nemen de nieren meer op dan in figuur 2. Opvallend is de sterke opname in de rechter bijnier. Over de linker bijnier valt geen uitspraak te doen omdat deze wegvalt binnen de activiteit van de milt. De schildklier lijkt ook hier wat aan de actieve kant, maar over specifieke opname valt geen uitspraak te doen.
|
|
|
|
|||
| 4. Voor | 4. Achter | 5. Voor | 5. Achter | 6. Voor | 6. Achter |
In figuur 4 is duidelijk verhoogde opname in de lever en milt zichtbaar. Wel is er nog wat achtergrondactiviteit in bloedvaten en blaas zichtbaar. In figuur 5 is het contrast tussen leveropname en bloedpool activiteit nog sterker uitgesproken aanwezig. In figuur 6 is de lever enorm vergroot en buiten de lever is bijna geen radioactiviteit meer terug te vinden.
Zoals boven gemeld kan meting van verdwijning van radioactiviteit uit het bloed en meting van het verschijnen van radioactiviteit in de urine helpen bij het beoordelen van de ernst van de amyloïd afzettingen. Een gedetailleerde bespreking voert hier te ver, maar samengevat kan het volgende gezegd worden: De extravasculaire retentie van radioactiviteit na 24 of 48 uur in het lichaam (als percentage van de toegediende dosis) geeft een indruk van de ernst van de amyloïdose die bij de individuele patiënt gebruikt kan worden als maat voor progressie, stabiliteit of regressie tijdens behandeling. Er kleven wel wat haken en ogen aan deze methode, en op dit moment geeft daarom de visuele beoordeling van het verloop van de scans nog steeds het beste resultaat.